Een anekdotische geschiedenis van Robert en Clara Schumann en Johannes Brahms, verteld door de beroemde violist Joseph Joachim
Ik, Joseph Joachim, was een jongetje van twaalf toen ik in het beroemde Gewandhaus van Leipzig mijn eerste vioolrecital mocht spelen. Daar heb ik kennisgemaakt met Robert en Clara Schumann. Zij was toen al een gevierde pianiste. Hij was zwijgzaam en teruggetrokken. Pas jaren later zou zijn ster even schitteren, maar al snel sloeg het noodlot toe. Tijdens het carnaval van 1854 springt een krankzinnig geworden Schumann in de Rijn. Terwijl die arme Robert wegkwijnt in een instelling, huurt mijn vriend Brahms een kamer bij de Schumanns. Hij is veertien jaar jonger dan Clara, maar hij steunt en troost haar en zorgt mee voor de zeven kinderen. Wanneer Robert eenmaal gestorven is, ontstaat er afstand tussen Clara en Johannes. Waar lag de bron van deze verwijdering? Pas enkele maanden voor hij stierf, lichtte Brahms het tipje van de sluier.
Deze monoloog wordt geïllustreerd met zeventien muziekfragmenten. Clara Schumann heeft daarbij een centrale plaats gekregen. Zij was niet alleen één van de grootste pianovirtuozen van haar tijd, maar ze was ook een meer dan verdienstelijk componist.
Mis deze kans niet, het is wellicht het laatste verteltheater van Jos Meersmans.